... We kleedden ons allevier zo dik aan, alsof we in een ijskast zouden moeten overnachten en dat alleen om nog wat kleren mee te nemen. Geen jood zou het in onze toestand gewaagd hebben met een koffer vol kleren uit huis te gaan. Ik had twee hempjes, drie broeken, een jurk, daarover een rok, jasje, zomerjas, twee paar kousen, dichte schoenen, muts, sjaal en nog veel meer aan, ik stikte thuis al, maar daar vroeg niemand naar.
Margot stopte haar schooltas vol met schoolboeken, haalde haar fiets uit de stalling en reed achter Miep aan weg, naar voor mij onbekende verten. Ik wist namelijk nog steeds niet waar de geheimzinnige plaats van onze bestemming zou zijn.
Om half acht sloten ook wij de deur achter ons; de enige van wie ik afscheid te nemen had was Moortje, m'n kleine poesje, die een goed tehuis bij de buren zou krijgen, zoals aangegeven stond op een briefje aan mijnheer Goldschmidt geadresseerd.
De afgehaalde bedden, de ontbijtboel op tafel, een pond vlees voor de kat in de keuken, dat alles wekte de indruk alsof wij halsoverkop vertrokken waren. Indrukken konden ons niets schelen, weg wilden we, alleen maar weg en veilig aankomen, anders niets.
Morgen vervolg.