Links  |  Gastenboek  |  Contact

"Iedereen moet weten wat er met Anne is gebeurd"

- Hannah Goslar -

© www.hagalil.com

Of ze had vermoed dat achter Anne Frank een groot schrijfster schuil ging? Of ze de verhaaltjes, die zij schreef, had mogen lezen en zij haar ook een kijkje had gegund in haar dagboek? Meerdere keren zijn Hannah Goslar die vragen gesteld. Maar alle keren schudt zij het hoofd.

“Van wat Anne schreef, had ik geen idee”, zegt zij; “Dat hield ze goed verborgen. Als we op school pauze hadden, dan bleef ze soms achter in het lokaal, en daar zat ze dan te schrijven. Dan wilden we wel eens weten, waarover dat ging, maar dan zei ze ‘dat gaat je niets aan’ en schoof haar hand voor het papier.”

Een glimlach kan de nu 76-jarige niet onderdrukken, en er is zelfs iets van vertedering te horen in haar stem als ze praat over het meisje dat haar niet liet lezen wat ze schreef, maar met wie zij wel dikbevriend was geweest. Nog goed weet ze hoe Anne en zij elkaar voor het eerst tegenkwamen.

Hannah met haar ouders op het Merwedeplein

Het is 1934.

Als joodse is Hannah -nog een kleuter in die dagen- met haar ouders vanuit Berlijn gevlucht voor de nazi’s.In Amsterdam vinden zij een veilig onderdak. Daar huren ze een woning aan het Merwedeplein.Vooral in het begin voelen zij zich nog wat onwennig. Niet dat de buurt onaardig tegen hen is -ze worden juist goed opgevangen- maar van de taal die er wordt gesproken, begrijpen zij weinig. Des te fijner is het als ze iemand tegenkomen die zij wel kunnen verstaan.

“Met m'n moeder ging ik een keer naar de kruidenier”, vertelt Goslar; “Daar was ook een mevrouw die wat in het Duits tegen haar dochtertje zei. Mijn moeder is met haar aan de praat geraakt. En misschien dat ik wat heb gezegd tegen dat meisje. Klein en pittig was ze, met gitzwart haar en mooie ogen, en iets jonger dan ik; dat meisje was Anne Frank.”

Al snel blijkt dat de Franks en Goslars iets gemeen hebben. Niet alleen zijn zij joods en Duitsland ontvlucht, ook wonen ze op hetzelfde plein, op nog geen steenworp afstand van elkaar. Als Hannah naar de kleuterschool gaat, komt er nog een verrassing bij.

“Die eerste keer dat ik daar naar toe moest, vond ik afschuwelijk.Laat me toch thuis, zei ik tegen mijn moeder, ik ken daar niemand en ik versta al die kinderen niet. Maar toen ik bij het lokaal aankwam, zag ik een meisje staan. Ze speelde met wat belletjes en stond met haar rug naar mij toe.

Toen draaide zij zich om en ik herkende haar, en zij mij; het was het meisje dat ik had ontmoet bij de kruidenier. Meteen rende ze op mij af en we sloten elkaar in de armen. M’n moeder is toen stilletjes weggegaan. Ik had haar op dat moment niet meer nodig, want Anne was nu bij me, en zij werd mijn vriendinnetje.”

Anne (rechtsboven) en Hannah (linksonder)

Vanaf die dag zijn Hannah en Anne onafscheidelijk.

Elke ochtend gaan zij samen naar de Niersstraat, waar de 6e Montessorischool staat, en waar zij een plekje naast elkaar hebben. Maar ook met de andere kinderen trekken zij op. Zelf geniet Anne van alle aandacht die zij krijgt, “en kreeg zij die niet, dan had ze een foefje waardoor iedereen toch op haar lette”, weet Hannah nog; “Ze kon zomaar haar schouder uit de kom laten schieten. Met hetzelfde gemak, floepte zij die er weer in terug, en hop, er weer uit -klak, klak, klak ging het dan- en de kinderen vonden dat heel bijzonder. Dan trok zij toch de aandacht, die ze wilde hebben. Dat vond ze fantastisch."

“Anne was soms ook een beetje eigenwijs”, omschrijft Hannah haar verder; “Weet je wat mijn moeder dan zei? Die zei: ‘God weet alles, maar Anne weet alles beter.’ Ze had altijd wel een mening ergens over, hoe jong ze ook was.”

Ook als de school is afgelopen, blijven Hannah en Anne elkaar zien. Dan hangen ze thuis uit de ramen of over hun balkons, die zowat aan elkaar grenzen, en praten nog wat na over wat er die dag is gebeurd of wat hen bezighoudt.

Laat het weer dat toe dan wordt er volop buiten gespeeld. Met krijt tekenen ze vakken op de stoep, waarover ze hinkelden, en Hannah legt uit hoe ze “met Mexicaantjes, die meer waard waren dan die Amerikaantjes” knikkerden. Vervelen doen zij zich nooit.

“Heb ik al verteld over die middag, dat we touwtje sprongen?”, vraagt ze; “Toen bleek dat ergens verderop in Nederland een aardschok was geweest. Dat vonden we best grappig; daar hadden wij voor gezorgd, zeiden we, met al dat gespring!”

Hannah met Anne (zittend) spelend voor de deur

Soms zijn de meisjes te vinden op het smalle paadje dat achter het Merwedeplein ligt. Daar bouwen de Goslars ieder jaar een loofhut om te herdenken dat het joodse volk, op weg naar het “beloofde land”, in de woestijn in hutten leefde. Met riet en andere planten wordt zo’n onderkomen nagemaakt. Ook Anne neemt er vaak een kijkje, maar, zegt Hannah, “het stelde niet veel voor, de poesjes uit de buurt liepen er in en uit. We moesten, als we er gingen eten, met ons pannetje helemaal omlopen om er te komen. Later zijn we naar een andere woning verhuisd en daar konden we boven op het dak een veel betere loofhut bouwen.”

Hoewel Anne minder godsdienstig is dan haar vriendin -die bezoekt iedere sabbat de synagoge en krijgt Hebreeuwse les- gaan de joodse feestdagen niet onopgemerkt aan haar voorbij. Altijd mag zij die vieren bij de Goslars en ook haar vader en moeder komen dan mee; de ouders raken goed bevriend met elkaar.

“Tijdens Poerim, dat is een feest waarbij je je mag verkleden, hebben we eens de grootste lol gehad. Mijn vader heeft toen zijn haar naar achter gekamd, een snorretje getekend en bij Anne’s familie aangebeld. Onder aan de trap heeft hij toen iets in het Duits naar boven geroepen. Ik stond naast hem, met m’n moeder, en we konden ons lachen niet houden, want even dachten ze daar dat het Hitler zelf was die op bezoek kwam! In die tijd kon je nog grapjes maken over die man, toen nog wel ja.”

Vrijdags gaan de Franks eten bij hun buren, op zondag stellen zij hun eigen huis open voor hun vrienden. Dan drinken zij koffie en spelen hun dochters samen. Ook op oudejaarsavond zijn de Goslars er te vinden.

“We waren nog te jong om die hele avond op te blijven, dus gingen Anne en ik eerst naar bed. Dan sliep ik in haar kamertje, in zo’n bed dat je onder een ander kon uitschuiven, als ik mij goed herinner, en tegen twaalven werden we gewekt. We aten dan een oliebol en mijn ouders toasten op het nieuwe jaar.”

Wat al die nieuwe jaren brengen, stemt vooral Hannah’s vader steeds somberder. Sinds hij in Amsterdam woont, probeert hij joden die ook uit Duitsland zijn gevlucht, met raad en daad bij te staan. Van hen hoort hij hoe daar de toestand erger wordt. De ruiten van joodse winkels gaan aan diggelen, synagogen in vlammen op.

Een portiek verderop blijft Otto Frank het van de zonnige kant zien. Natuurlijk weet ook hij van de ellende in zijn thuisland, en maakt zich er net zo goed zorgen om, maar tegenover de kinderen probeert hij opgewekt te blijven.

“Soms nam hij ons mee naar zijn kantoor aan de Prinsengracht,” vertelt Hannah; “Daar speelden Anne en ik met de stempels of belden elkaar met de grote telefoons die in elke kamer stonden. Of we gooiden wat druppeltjes water naar beneden, dan zag je al die voorbijgangers heel verstoord omhoog kijken!”

Dan begint ze opeens te zingen. Een vrolijk deuntje is het, met woorden die Chinees klinken, maar dat niet zijn. “Dat hebben we van Anne’s vader geleerd. Een tijdje geloofden we echt dat het uit een ver land kwam. Dat had hij ons wijsgemaakt. Later kwamen we erachter, dat meneer Frank al die woorden zelf verzonnen had, hij genoot er van om een dolletje met ons te maken. Een fantastische man was het; dan schonk hij een biertje in, en Anne en ik gingen dan dichtbij hem zitten, en stiekem hoopten we dat hij daarbij zou morsen. Dat wist hij. Maar geen druppel ging over het glas, hij schonk alles tot aan het randje in. Had je ons eens moeten zien, met van die teleurgestelde gezichtjes.”

“Van Anne’s moeder weet ik niet zoveel meer. Ze was een echte huismoeder, altijd in de weer, en er wordt wel gezegd dat zij hier niet zo gelukkig was. Misschien had ze, net zoals mijn moeder, veel heimwee naar Duitsland”.

“Anne’s zusje was van een andere orde; ze haalde op school alleen maar hoge cijfers en was heel intelligent. We keken echt op tegen Margot, een heel mooi meisje ook. Waar Anne nog wel eens kattig kon zijn, was zij dat helemaal niet; ze was heel aardig. Eigenlijk was het een dochter zoals iedere moeder die graag zou willen hebben.”

Anne met haar ouders en zus Margot

Aan alle onbezorgdheid komt op 10 mei 1940 een abrupt einde. In de vroege ochtend wordt Hannah wakker van een zwaar gerommel en gedreun in de verte. Eerst denkt zij dat het onweer is, maar het blijkt dat Schiphol wordt gebombardeerd. Als dieven in de nacht zijn de nazi’s de grens overgaan en in vijf dagen hebben zij het Nederlandse leger op de knieën. Vol trots rijden zij in hun zware voertuigen de stad binnen. In het begin is er weinig te merken van hun aanwezigheid. Ze lijken zich op de vlakte te houden. Maar dan tonen zij hun ware gezicht. Er verschijnen bordjes met teksten die aan duidelijkheid niets te wensen over laten.

Daarachter komt ook Hannah.

Zij is dan al een tijdje verhuisd naar een groter huis om de hoek bij Anne. Na schooltijd met elkaar praten, hangend over de balkons, lukt niet meer. Als de meisjes hard roepen kunnen ze elkaar nog wel horen, maar niet verstaan. Dan galmen hun stemmen over de tuintjes beneden. Nog steeds trekken zij vaak met elkaar op. Als Hannah een zusje krijgt, gaat Anne mee om met het kleintje te wandelen.

“Toen hebben we voor het eerst gezien, wie die nazi’s eigenlijk waren”, zegt ze; “We gingen een parkje in en daar hing een bordje. Daar stond op “verboden voor joden en honden”, je gelooft het niet, maar het stond er wel. We schrokken er van. Opeens kwam alles heel dichtbij.”

Hannah en haar kleine zusje

Langzaam wordt duidelijk wat de nazi’s met de Joden van plan zijn. Op alle manieren proberen zij hen tegen te werken, af te zonderen, ervoor te zorgen dat zij niet meer aan het gewone leven deel kunnen nemen.

In 1941 vragen zij de scholen om hen te vertellen hoeveel joodse leerlingen die hebben en wie dat zijn. Ook de 6e Montessorischool, waar Anne en Hannah dan in de hoogste klas zitten, wordt daartoe verplicht. Een groot deel van de kinderen blijkt joods te zijn. Nooit hebben de leerkrachten daar bij stilgestaan. Voor hen is iedereen gelijk, maar nu worden zij gedwongen een onderscheid te maken. Als de vakantie aanbreekt, vermoeden zij dat ze veel van hun leerlingen na de zomer niet meer terug zullen zien. Met betraande ogen zegt de directrice hen gedag en drukt ze stevig de hand. Graag had ze Anne en haar vriendin nog een jaartje bij zich willen houden, omdat zij wat moeite hebben met rekenen, maar dat gaat nu niet door. Van de nazi’s moeten zij naar een school waarop alleen joden zitten en joden lesgeven. Die worden daar speciaal voor opgericht.

Gelukkig worden Hannah en Anne “voorwaardelijk” aangenomen op het Joods Lyceum. Ondanks alles hebben zij ook daar een gelukkige tijd. Wel moeten ze wennen aan de strakke regels die er gelden. Op de lagere school, waar de kinderen erg vrij werden gelaten, mochten zij tijdens les praten, maar vanaf nu wordt dat niet op prijs gesteld. Voor de beide vriendinnen, die graag kwebbelen, is dat best moeilijk.

“We gingen die eerste dag weer naast elkaar zitten. Dat werd kletsen, en toen hebben ze mij bij Anne weggehaald en in een andere klas gezet. Maar de volgende ochtend kwam ze binnenlopen, ging gewoon weer naast mij zitten, en dat hebben ze maar zo gelaten.”

In mei 1942 gaan de nazi’s, met het treiteren van de joden, nog een stapje verder. Van hen verwachten zij dat ze een gele Davidster gaan dragen; dan weet iedereen dat zij joden zijn. Thuis wordt Hannah verteld dat ze die ster moet zien als een ereteken. “En in het begin was ik er ook trots op”, vertelt ze; “Maar dat ging snel voorbij. Van dichtbij zag ik hoe mensen, die zo’n ster droegen, werden opgepakt. Op het laatst durfde je de straat haast niet meer op.”

Met de ster, die haar moeder op haar kleding heeft genaaid, gaat Hannah die zomer ook langs bij Anne om haar verjaardag te vieren. Al hun vriendinnetjes, met wie zij vaak gaan pingpongen en een ijsje eten in de buurt, zijn ook uitgenodigd. Ze krijgen lekkernijen en op de wand van de huiskamer wordt een filmpje vertoond.

Op een tafel heeft de net 13-jarige haar cadeautjes uitgestald. Alleen het poëzie-album, dat zij van haar ouders heeft gekregen en dat zij als dagboek wil gebruiken, ligt er niet bij. Aan iedereen, die het maar horen wil, vertelt Anne dat zij later schrijfster wil horen. Maar niemand mag lezen wat zij haar dagboekje toevertrouwd. Pas veel later, als de tekst wordt gedrukt en de hele wereld over gaat, komt Hannah aan de weet waarover haar vriendinnetje schreef. Leest zij ook hoe de Franks op een 6 juli 1942 wat rugzakken en tassen volpakken, hun huis aan het Merwedeplein verlaten en zich elders in de stad gaan verbergen voor de nazi's.

Toegang tot de schuilplaats van de familie Frank

Niemand had hij erover verteld, maar al maandenlang was Anne’s vader in het geheim bezig geweest met het inruimen van een paar kamers achter zijn kantoor. Had hij tegen zijn kinderen heel onbezorgd gedaan, van binnen was hij wel degelijk ongerust over wat de nazi’s deden met de joden; toen Margot een oproep kreeg om in Duitsland te komen werken, aarzelde hij dan ook geen moment en dook met zijn familie onder.

Nooit heeft Hannah het hem kwalijk genomen, dat de Goslars -toch zijn beste vrienden- niet waren gevraagd om te komen schuilen in Otto’s kantoor. Dat was ook niet mogelijk geweest. “Mijn zusje was toen nog jong”, vertelt Hannah; ”En daar moest je overdag heel stil wezen. Beneden waren er gewoon mensen aan het werk, die mochten je niet horen. Hoe leg je dat een meisje van twee uit? Dat mag je niet van haar verwachten. Verder was mijn moeder in verwachting van nog een kindje. Dat zou niet zijn gegaan.”

Na Anne’s vertrek pakken zich boven het hoofd van haar vriendin donkere wolken samen. Eerst sterft Hannah’s moeder bij de geboorte van haar baby die zelf ook overlijdt. Maar de ellende is nog niet voorbij.

Steeds vaker jagen de nazi’s op de Amsterdamse joden. Op het Joods lyceum vallen er gaten in de klassen; niemand weet of de jongelui die ontbreken zijn ondergedoken of opgepakt. Tenslotte blijft ook Hannah’s plek leeg. Tijdens een grote razzia worden joden zoals zij toegesnauwd dat ze binnen twintig minuten met hun bagage buiten moeten staan. Nog even probeert een buurvrouw Hannah’s zusje te redden, maar als zij vraagt of ze de peuter bij zich mag houden, willen de duitsers daar niets van weten. Ook Hannah’ s vader, opa en oma worden afgevoerd.

Wat Hannah vanaf die dag meemaakt, is eigenlijk met geen pen te beschrijven. Gelukkig wordt haar familie iets beter behandeld dan de meeste joden; vader bekleedde jaren terug een hoge functie in Duitsland en staat op een lijst van mensen die de nazi’s willen ruilen tegen hun eigen mensen die door de tegenpartij gevangen zijn genomen. Toch moeten ook de Goslars veel ontberingen doorstaan. Al vrij snel overlijdt Hannah’s opa aan een hartaanval, zijn vrouw zal later volgen. Als oma sterft, zit Hannah in Bergen Belsen. Dat kamp ligt midden op een Duitse heide. Vlakbij de barak, waarin zij met haar zusje is ondergebracht, hebben de nazi’s grote tenten neergezet. De mensen die daarin moeten leven hebben het zwaar. Binnen heeft de gure wind vrij spel, er is honger en iedereen zit onder de luizen. Na een paar maanden komt Hannah erachter dat er ook joden uit Nederland zijn ondergebracht.

“Een keer ben ik naar het prikkeldraad gelopen, en toen bleek dat daar ook een mevrouw van Pels zat. Die kende ik nog van vroeger. Zij kwam, met haar man en zoon Peter, op zondagen wel eens bij de familie Frank op visite. Ik heb een paar woorden met haar gewisseld, niet veel want dat was erg gevaarlijk, en toen zei zij ‘Je wilt Anne zeker spreken?' Ik wist niet wat ik hoorde. Anne? Die had toch kans gezien om uit de handen van de nazi’s te blijven?"

"Maar opeens was ze daar. Anne vertelde mij het hele verhaal; dat ze niet naar Zwitserland was gevlucht, zoals wij dachten, maar met haar ouders en zusje, de familie van Pels en een tandarts was ondergedoken in het kantoor van haar vader. Daar hadden zij zich meer dan twee jaar verborgen tot ze werden verraden. Ik kon mijn oren niet geloven.”

“Anne kon ik niet zien, wel horen, maar haar stem was niet meer die van dat vrolijke meisje dat ik had gekend. Ze was heel treurig. Vertelde dat ze alleen nog haar zusje Margot bij zich had, haar vader en moeder waren in Auschwitz achtergebleven. Ze was ervan overtuigd dat die niet meer leefden en vertelde dat er joden met gas werden omgebracht.”

“Ze had veel honger. Nu hadden wij in onze barak net wat pakketjes met wat lekkers gekregen. Daarvan kon ik wel wat delen met Anne. Ik zei; kom morgenavond terug, dan krijg je wat te eten van mij.”

“Maar de volgende dag, toen ik het pakketje over het prikkeldraad gooide, hoorde ik Anne schreeuwen en huilen. Er liepen nog veel meer hongerige vrouwen rond en die hadden het pakketje voor haar weg gegrist. Toen zei ik; stil maar Anne, ik probeer het over en paar dagen nog een keertje.”

“Het was gevaarlijk om ‘s avonds bij het prikkeldraad te staan. Daar mocht je niet komen. Als de duitsers dat in de gaten kregen, schoten ze je meteen dood. Maar tenslotte lukte het mij om het pakketje naar Anne toe te gooien en deze keer kreeg ze het wel in handen.”

Na die ontmoeting, in het pikkedonker, hebben de twee vriendinnen elkaar niet meer gesproken. Met haar zusje en wat anderen wordt Hannah in een trein gezet en afgevoerd. Haar vader is daar niet bij. Die is, uitgeput en ziek, een paar weken ervoor gestorven.

“Gelukkig heb ik hem nog gezien toen hij nog leefde”, zegt Hannah; “En heb ik verteld dat ik Anne had gesproken. Ook dat zij had gezegd, dat er joden werden vergast. Maar daar is hij niet op ingegaan. Misschien was hij te zwak om erover te praten. Maar het kan ook zijn, dat hij er al vanaf wist en mij niet banger wilde maken dan nodig was.”

Waarheen hun trein gaat, weet Hannah niet. Ze slaapt als die na tien dagen tot stilstand komt. Als ze wakker wordt, ziet ze Russische soldaten. Langzaam dringt het tot haar door dat ze bevrijd is. Met haar zusje belandt Hannah tenslotte in een Nederlands ziekenhuis waar ze wat kan aansterken. Op een dag staat er een rijzige, vermagerde man aan haar bed. Het is Otto Frank. Hij heeft de kampen toch overleefd.

“Toen heb ik gezegd; uw dochter Anne leeft vast nog, ze heeft met mij bij het prikkeldraad gesproken. Maar hij schudde het hoofd. Hem was verteld dat ze was overleden, een paar dagen nadat ook Margot stierf. Ook zijn vrouw was dood. Die man had daar zoveel verdriet om. Soms denk ik; als Anne had geweten dat haar vader, op wie zij verzot was, nog leefde, dan had zij er wat kracht uit kunnen putten, en was vast niet gestorven.”

Misschien omdat hij zelf geen kinderen meer heeft, zorgt “oom Otto” als een vader voor Hannah en haar zusje. Dankzij hem kunnen zij naar Zwitserland gaan om daar verder op te knappen. Later helpt hij hen om naar Israël te vertrekken, waar Hannah trouwt en kinderen krijgt. Van Anne’s vader krijgt ze ook de eerste druk van het dagboekje dat zijn dochter had bijgehouden.

“Na al die jaren kon ik toch lezen wat zij had geschreven. Een stukje greep mij heel erg aan. Ergens in het dagboek schrijft Anne dat ze over mij had gedroomd. Dat ze ervan overtuigd was dat ik niet meer leefde. Dan vraagt ze aan God, waarom hij mij had laten sterven, en haar niet. Maar we weten dat het tegenovergestelde waar is. Anne is er niet meer. En ik wel.”

Anne's dagboek

Om ervoor te zorgen, dat haar vriendin toch een beetje levend blijft, en wat haar is aangedaan niet wordt vergeten, reist Hannah nu de hele wereld rond. Daar voert zij gesprekken met mensen, die iets over Anne willen weten, bezoekt scholen en vertelt dan over het meisje dat haar lang geleden in de armen sloot en eigenlijk nooit meer heeft losgelaten. Klein en pittig was zij, met gitzwart haar en prachtige ogen. En ze was joods; alleen daarom, en om niets anders, werd zij vervolgd en is zij omgekomen.

“Iedereen moet weten wat er met Anne is gebeurd. Zij is een van de zes miljoen joden die door de nazi’s zijn omgebracht. Zo’n getal is heel abstract. Hoeveel is zes miljoen? Maar als je één van die mensen een naam geeft, erbij verteld wie zo’n meisje was, dan gaat zo’n getal opeens leven”.

Even is het stil. Dan vervolgt Hannah Goslar op zachte toon; “Ik word wel eens uitgenodigd om in een klas te komen praten over Anne, en dan zegt de juf tegen de kinderen; jullie moeten goed luisteren, want over een paar jaar is er niemand meer die kan vertellen over wat er met joden is gebeurd. Dan denk ik; daar heeft ze gelijk in. Dat verontrust mij. Je kunt wel een boek pakken en lezen wat ons is aangedaan, maar beter is het om er over te horen van mensen die het zelf hebben meegemaakt ... hoe moet dat nou als wij er niet meer zijn?”

(Over Hannah Pick-Goslar en haar vriendin is een boek verschenen met de titel
“Anne Frank, mijn beste vriendin”, geschreven door Alison Leslie Gold / uitgeverij Kluitman.
De foto’s waarop Hannah voorkomt zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig uit dit boek).

Top